hustle

US /ˈhʌs.əl/
UK /ˈhʌs.əl/
"hustle" picture
1.

duwen, dringen

to push or shove roughly

:
•
He was hustled out of the building by security.
Hij werd door de beveiliging het gebouw uit geduwd.
•
The crowd began to hustle forward.
De menigte begon naar voren te dringen.
:
shovepushjostleelbowprod
2.

hard werken, zich haasten

to work hard and quickly to achieve something, especially to earn money

:
•
He had to hustle to make ends meet.
Hij moest hard werken om rond te komen.
•
She's always hustling for new clients.
Ze is altijd aan het jagen op nieuwe klanten.
:
striveendeavortoilscramblework hard
3.

afpersen, zwarthandelen

to obtain by forceful action or persuasion

:
•
He tried to hustle me out of my money.
Hij probeerde me mijn geld af te troggelen.
•
They were hustling tickets outside the stadium.
Ze waren buiten het stadion tickets aan het zwarthandelen.
:
swindleconscamexploithawk
1.

drukte, gehaast

a state of great activity, especially in order to make money

:
•
The city is a constant hustle and bustle.
De stad is een constante drukte en bedrijvigheid.
•
He's always on the hustle, looking for opportunities.
Hij is altijd aan het jagen, op zoek naar kansen.
:
bustleactivitycommotionscurryflurry