resource
US /ˈriː.sɔːrs/
UK /ˈriː.sɔːrs/
1.
middel, hulpbron
a stock or supply of money, materials, staff, and other assets that can be drawn on by a person or organization in order to function effectively
:
•
The company has limited financial resources.
Het bedrijf heeft beperkte financiële middelen.
•
Natural resources are essential for human survival.
Natuurlijke hulpbronnen zijn essentieel voor menselijk overleven.
2.
vindingrijkheid, vindingrijkheid
a person's ability to deal with difficulties effectively
:
•
She is a woman of great resource.
Ze is een vrouw met veel vindingrijkheid.
•
He showed remarkable resource in handling the crisis.
Hij toonde opmerkelijke vindingrijkheid bij het aanpakken van de crisis.
1.
voorzien van middelen, uitrusten
provide with money or other assets
:
•
The project was well resourced by the government.
Het project werd goed voorzien van middelen door de overheid.
•
We need to resource our team better to meet the deadlines.
We moeten ons team beter uitrusten om de deadlines te halen.