supply
US /səˈplaɪ/
UK /səˈplaɪ/

1.
voorraad, levering
a stock or amount of something provided or available for use
:
•
The emergency services have a good supply of blood.
De hulpdiensten hebben een goede voorraad bloed.
•
Our water supply is limited during the drought.
Onze watervoorraad is beperkt tijdens de droogte.
1.
leveren, voorzien
provide (someone) with something needed or wanted
:
•
The company supplies raw materials to manufacturers.
Het bedrijf levert grondstoffen aan fabrikanten.
•
Can you supply me with more information?
Kunt u mij meer informatie verschaffen?