frequent

US /ˈfriː.kwənt/
UK /ˈfriː.kwənt/
"frequent" picture
1.

frequent, vaak

happening often; occurring at short intervals

:
Bus services are more frequent during peak hours.
Busdiensten zijn frequenter tijdens piekuren.
He makes frequent trips to the library.
Hij maakt frequente uitstapjes naar de bibliotheek.
1.

frequenteren, vaak bezoeken

visit (a place) often or regularly

:
He used to frequent that coffee shop every morning.
Hij bezocht die coffeeshop elke ochtend.
The bar is frequented by artists and musicians.
De bar wordt frequent bezocht door kunstenaars en muzikanten.