past

US /pæst/
UK /pæst/
"past" picture
1.

voorbij, verleden

gone by in time; no longer existing

:
In past years, we used to visit this beach every summer.
In voorbije jaren bezochten we dit strand elke zomer.
He often talks about his past experiences.
Hij praat vaak over zijn eerdere ervaringen.
1.

verleden

a past time or period

:
Let's forget about the past and focus on the future.
Laten we het verleden vergeten en ons richten op de toekomst.
The museum displays artifacts from the distant past.
Het museum toont artefacten uit het verre verleden.
1.

voorbij, langs

beyond in space, position, or time

:
He walked right past me without saying a word.
Hij liep recht langs me heen zonder een woord te zeggen.
It's already half past ten.
Het is al half over tien.
1.

voorbij

so as to pass by or go beyond

:
The car drove past quickly.
De auto reed er snel voorbij.
He waved as he walked past.
Hij zwaaide toen hij voorbij liep.