after
US /ˈæf.tɚ/
UK /ˈæf.tɚ/
1.
na
following in time; later than
:
•
She arrived after the meeting had started.
Ze arriveerde nadat de vergadering was begonnen.
•
We'll discuss this after lunch.
We bespreken dit na de lunch.
2.
achter
behind in place or order
:
•
The dog ran after the ball.
De hond rende achter de bal aan.
•
He walked after her down the corridor.
Hij liep achter haar aan door de gang.
1.
daarna, later
later in time; subsequently
:
•
He left, and I arrived shortly after.
Hij vertrok, en ik arriveerde kort daarna.
•
They lived happily ever after.
Ze leefden nog lang en gelukkig daarna.
1.
achter, op zoek naar
in pursuit of; trying to find or get
:
•
The police are after the suspect.
De politie zit achter de verdachte aan.
•
He's always after money.
Hij is altijd op zoek naar geld.