by
US /baɪ/
UK /baɪ/

1.
door, met
indicating the means of achieving something
:
•
He traveled by train.
Hij reisde met de trein.
•
She learned English by watching movies.
Ze leerde Engels door films te kijken.
2.
door
indicating the agent performing an action in a passive sentence
:
•
The book was written by a famous author.
Het boek is geschreven door een beroemde auteur.
•
The ball was hit by the player.
De bal werd geraakt door de speler.
3.
4.
voor, uiterlijk
indicating a deadline or a point in time before which something happens
:
•
Please submit your report by Friday.
Gelieve uw rapport voor vrijdag in te dienen.
•
I need to finish this by noon.
Ik moet dit voor de middag af hebben.