engineer
US /ˌen.dʒɪˈnɪr/
UK /ˌen.dʒɪˈnɪr/
1.
ingenieur
a person who designs, builds, or maintains engines, machines, or structures
:
•
My brother is a software engineer.
Mijn broer is een software-ingenieur.
•
She works as a civil engineer on bridge projects.
Ze werkt als civiel ingenieur aan brugprojecten.
1.
ontwerpen, bouwen
design and build (a machine or structure)
:
•
The team will engineer a new propulsion system for the spacecraft.
Het team zal een nieuw voortstuwingssysteem voor het ruimtevaartuig ontwerpen.
•
They need to engineer a solution to the water shortage.
Ze moeten een oplossing voor het watertekort bedenken.
2.
manipuleren, regelen
skillfully arrange for (an event or situation) to occur, especially surreptitiously or by manipulating events
:
•
He managed to engineer a meeting with the CEO.
Het lukte hem om een ontmoeting met de CEO te regelen.
•
The politician tried to engineer public opinion in his favor.
De politicus probeerde de publieke opinie in zijn voordeel te manipuleren.