license
US /ˈlaɪ.səns/
UK /ˈlaɪ.səns/
1.
licentie, vergunning
a permit from an authority to own or use something, do a particular thing, or carry on a trade
:
•
You need a valid driver's license to operate a car.
Je hebt een geldig rijbewijs nodig om een auto te besturen.
•
The restaurant operates under a food service license.
Het restaurant werkt onder een voedselvergunning.
2.
vrijheid, toestemming
freedom to act or speak as one wishes
:
•
The artist took poetic license with the historical facts.
De kunstenaar nam artistieke vrijheid met de historische feiten.
•
He was given full license to make decisions.
Hij kreeg volledige vrijheid om beslissingen te nemen.
1.
licentiëren, vergunnen
grant a license to (someone or something) to permit the use of something or to allow an activity to take place
:
•
The city council decided to license new street vendors.
De gemeenteraad besloot nieuwe straatverkopers te vergunnen.
•
The software is licensed for use on up to five computers.
De software is gelicentieerd voor gebruik op maximaal vijf computers.