liberty
US /ˈlɪb.ɚ.t̬i/
UK /ˈlɪb.ɚ.t̬i/
1.
vrijheid
the state of being free within society from oppressive restrictions imposed by authority on one's way of life, behavior, or political views
:
•
The country fought for its liberty and independence.
Het land vocht voor zijn vrijheid en onafhankelijkheid.
•
Everyone deserves the right to liberty.
Iedereen verdient het recht op vrijheid.
2.
vrijheid, speelruimte
the power or scope to act as one pleases
:
•
You are at liberty to leave whenever you wish.
Je bent vrij om te vertrekken wanneer je maar wilt.
•
The artist took some artistic liberties with the portrait.
De kunstenaar nam enkele artistieke vrijheden met het portret.
3.
verlof, uitgaansvergunning
a short period when a member of the armed services is allowed to leave their ship or base
:
•
The sailors were granted shore liberty for the weekend.
De matrozen kregen walverlof voor het weekend.
•
He enjoyed his brief period of liberty before returning to duty.
Hij genoot van zijn korte periode van verlof voordat hij terugkeerde naar zijn dienst.