kicks

US /kɪks/
UK /kɪks/
"kicks" picture
1.

schoenen, sneakers

a pair of shoes, especially sports shoes

:
•
He got some new kicks for his birthday.
Hij kreeg nieuwe schoenen voor zijn verjaardag.
•
My old kicks are worn out.
Mijn oude schoenen zijn versleten.
:
sneakerstrainersshoesfootwear
2.

plezier, kick

a strong feeling of pleasure or excitement

:
•
He gets his kicks from extreme sports.
Hij haalt zijn plezier uit extreme sporten.
•
Just for kicks, let's try something new.
Gewoon voor de lol, laten we iets nieuws proberen.
:
thrillsexcitementpleasurefun
1.

schoppen, trappen

to hit or strike with the foot

:
•
He kicks the ball into the net.
Hij schopt de bal in het net.
•
The horse kicks its hind legs.
Het paard schopt met zijn achterpoten.
:
bootpuntstrike
2.

afkicken, stoppen met

to stop doing something, especially a bad habit

:
•
She managed to kick her smoking habit.
Ze slaagde erin haar rookgewoonte af te kicken.
•
It's hard to kick an addiction.
Het is moeilijk om een verslaving af te kicken.
:
quitstopbreakovercome
:
kickkick incorner kickfree kickkick offdrop kickscissor kick