invalidate
US /ɪnˈvæl.ə.deɪt/
UK /ɪnˈvæl.ə.deɪt/

1.
ongeldig maken, ontkrachten
make (an argument, statement, or theory) unsound or invalid
:
•
New evidence could invalidate the previous findings.
Nieuw bewijs zou de eerdere bevindingen kunnen ongeldig maken.
•
His alibi was strong, but the new witness's testimony might invalidate it.
Zijn alibi was sterk, maar de getuigenis van de nieuwe getuige zou het kunnen ongeldig maken.
2.
ongeschikt maken, invalidiseren
deprive (a person) of legal effectiveness because of a disability or illness
:
•
A severe injury could invalidate him from continuing his career.
Een ernstige blessure zou hem kunnen ongeschikt maken om zijn carrière voort te zetten.
•
The court ruled that his mental state did not invalidate his will.
De rechtbank oordeelde dat zijn mentale toestand zijn testament niet ongeldig maakte.