cancel

US /ˈkæn.səl/
UK /ˈkæn.səl/
"cancel" picture
1.

annuleren, afgelasten

to decide that something that has been arranged will not now happen

:
We had to cancel our trip due to bad weather.
We moesten onze reis annuleren vanwege slecht weer.
The concert was canceled at the last minute.
Het concert werd op het laatste moment geannuleerd.
2.

doorstrepen, schrappen

to mark or delete something with a line or cross

:
Please cancel the incorrect entry on the form.
Gelieve de onjuiste invoer op het formulier te doorstrepen.
He canceled out the repeated words in the sentence.
Hij streepte de herhaalde woorden in de zin door.
1.

annulering, doorhaling

a mark or stamp indicating that something has been canceled

:
The post office put a cancel on the stamp.
Het postkantoor plaatste een annulering op de postzegel.
The old ticket had a clear cancel mark.
Het oude ticket had een duidelijke annuleringsstempel.