gust

US /ɡʌst/
UK /ɡʌst/
"gust" picture
1.

windvlaag, vlaag

a brief, strong rush of wind

:
A sudden gust of wind blew her hat off.
Een plotselinge windvlaag blies haar hoed af.
The trees swayed violently with each gust.
De bomen zwaaiden hevig bij elke windvlaag.
2.

vlaag, uitbarsting

a sudden, strong outburst of emotion

:
She responded with a gust of laughter.
Ze reageerde met een vlaag van lachen.
A gust of anger swept over him.
Een vlaag van woede overviel hem.
1.

waaien in vlagen, stormen

to blow in gusts

:
The wind gusted through the open window.
De wind waaide in vlagen door het open raam.
Rain gusted against the panes.
Regen waaide in vlagen tegen de ruiten.