savor
US /ˈseɪ.vɚ/
UK /ˈseɪ.vɚ/

1.
genieten van, proeven
taste (good food or drink) and enjoy it completely
:
•
She savored every bite of the delicious cake.
Ze genoot van elke hap van de heerlijke taart.
•
He closed his eyes to savor the moment.
Hij sloot zijn ogen om het moment te koesteren.