meeting

US /ˈmiː.t̬ɪŋ/
UK /ˈmiː.t̬ɪŋ/
"meeting" picture
1.

vergadering, bijeenkomst

an assembly of people for a particular purpose, especially for formal discussion.

:
We have a team meeting at 10 AM.
We hebben een teamvergadering om 10 uur.
The annual general meeting will be held next month.
De jaarlijkse algemene vergadering wordt volgende maand gehouden.
2.

ontmoeting, treffen

an act of coming together or encountering.

:
Our first meeting was at a coffee shop.
Onze eerste ontmoeting was in een koffiebar.
The unexpected meeting with an old friend brightened her day.
De onverwachte ontmoeting met een oude vriend fleurde haar dag op.
1.

ontmoetend, vergaderend

present participle of meet

:
They are meeting for lunch tomorrow.
Ze ontmoeten elkaar morgen voor de lunch.
She is meeting with clients all day.
Ze is de hele dag klanten aan het ontmoeten.