Betekenis van het woord season in het Nederlands
Wat betekent season in het Engels? Ontdek de betekenis, uitspraak en specifiek gebruik van dit woord met Lingoland
season
US /ˈsiː.zən/
UK /ˈsiː.zən/
Zelfstandig Naamwoord
1.
seizoen, jaargetijde
each of the four divisions of the year (spring, summer, autumn, and winter) marked by particular weather patterns and daylight hours, resulting from the earth's changing position with regard to the sun
Voorbeeld:
•
Autumn is my favorite season.
De herfst is mijn favoriete seizoen.
•
The rainy season usually starts in May.
Het regenseizoen begint meestal in mei.
2.
seizoen
a period of the year during which a particular sport is played or a particular activity is popular
Voorbeeld:
•
The football season starts next month.
Het voetbalseizoen begint volgende maand.
•
It's hunting season, so be careful in the woods.
Het is jachtseizoen, dus wees voorzichtig in het bos.
Werkwoord
1.
kruiden, op smaak brengen
add salt, pepper, or other spices to food to improve its flavor
Voorbeeld:
•
Don't forget to season the chicken before cooking.
Vergeet niet de kip te kruiden voordat je gaat koken.
•
She likes to season her dishes with fresh herbs.
Ze houdt ervan haar gerechten te kruiden met verse kruiden.
Leer dit woord op Lingoland
Gerelateerd Woord: