defeat

US /dɪˈfiːt/
UK /dɪˈfiːt/
"defeat" picture
1.

verslaan, overwinnen

win a victory over (someone) in a battle or other contest; overcome or vanquish.

:
The army managed to defeat the enemy forces.
Het leger slaagde erin de vijandelijke troepen te verslaan.
She was determined to defeat her opponent in the chess match.
Ze was vastbesloten haar tegenstander te verslaan in de schaakwedstrijd.
2.

dwarsbomen, verijdelen

frustrate (someone) by causing their plans or efforts to fail.

:
His attempts to escape were defeated by the strong security.
Zijn ontsnappingspogingen werden gedwarsboomd door de strenge beveiliging.
The bad weather defeated our plans for a picnic.
Het slechte weer dwarsboomde onze plannen voor een picknick.
1.

nederlaag, overwinning

an act of defeating; a victory.

:
The team celebrated their decisive defeat of their rivals.
Het team vierde hun beslissende overwinning op hun rivalen.
It was a crushing defeat for the defending champions.
Het was een verpletterende nederlaag voor de verdedigende kampioenen.