dawn
US /dɑːn/
UK /dɑːn/

1.
dageraad, zonsopgang
the first appearance of light in the sky before sunrise
:
•
We woke up at dawn to go hiking.
We werden wakker bij dageraad om te gaan wandelen.
•
The birds began to sing at dawn.
De vogels begonnen te zingen bij dageraad.
1.
2.
dagen, duidelijk worden
(of a fact or understanding) become apparent or clear to the mind
:
•
It suddenly dawned on me that I had forgotten my wallet.
Het daagde me plotseling dat ik mijn portemonnee vergeten was.
•
The truth began to dawn on him.
De waarheid begon hem te dagen.