contradict

US /ˌkɑːn.trəˈdɪkt/
UK /ˌkɑːn.trəˈdɪkt/
"contradict" picture
1.

weerspreken, tegenspreken

deny the truth of a statement, especially by asserting the opposite

:
The witness's testimony seemed to contradict the evidence.
De getuigenis van de getuige leek het bewijs te weerspreken.
His actions often contradict his words.
Zijn daden spreken vaak zijn woorden tegen.
2.

tegenspreken, weerleggen

assert the opposite of a statement made by (someone)

:
He would often contradict his parents just for the sake of argument.
Hij zou zijn ouders vaak tegenspreken, puur om te discussiëren.
It's rude to contradict someone directly in a meeting.
Het is onbeleefd om iemand direct te weerspreken in een vergadering.