cobble

US /ˈkɑː.bəl/
UK /ˈkɑː.bəl/
"cobble" picture
1.

in elkaar flansen, samenrapen

to roughly assemble or put together something from various parts

:
They had to cobble together a makeshift shelter from branches and leaves.
Ze moesten een geïmproviseerde schuilplaats in elkaar flansen van takken en bladeren.
The team managed to cobble together a presentation just hours before the deadline.
Het team slaagde erin om een presentatie in elkaar te flansen slechts enkele uren voor de deadline.
2.

schoenen maken, lappen

to mend or make (shoes)

:
The old shoemaker used to cobble shoes for the entire village.
De oude schoenmaker lapte vroeger schoenen voor het hele dorp.
He learned to cobble from his grandfather.
Hij leerde schoenen maken van zijn grootvader.
1.

kinderkopje, kei

a small, rounded stone used for paving roads or paths

:
The old street was paved with uneven cobbles.
De oude straat was geplaveid met ongelijke kinderkopjes.
He stumbled on a loose cobble and nearly fell.
Hij struikelde over een losse kinderkopje en viel bijna.