improvise

US /ˈɪm.prə.vaɪz/
UK /ˈɪm.prə.vaɪz/
"improvise" picture
1.

improviseren, uit de mouw schudden

create and perform (music, drama, or verse) spontaneously or without preparation

:
The jazz musician began to improvise on the melody.
De jazzmuzikant begon te improviseren op de melodie.
She had to improvise a speech when the main speaker didn't show up.
Ze moest een toespraak improviseren toen de hoofdspreker niet kwam opdagen.
2.

improviseren, uitvinden

make (something) from whatever is available

:
We had to improvise a shelter from branches and leaves.
We moesten een schuilplaats improviseren van takken en bladeren.
When the oven broke, she had to improvise a way to cook dinner.
Toen de oven kapot ging, moest ze een manier improviseren om het avondeten te koken.