bout

US /baʊt/
UK /baʊt/
"bout" picture
1.

aanval, periode

a short period of intense activity of a specified kind

:
He suffered a severe bout of flu.
Hij leed aan een zware aanval van griep.
They had a good bout of laughter.
Ze hadden een goede lachbui.
2.

wedstrijd, gevecht

a boxing or wrestling match

:
The heavyweight boxing bout lasted twelve rounds.
De zwaargewicht bokswedstrijd duurde twaalf ronden.
The wrestlers prepared for their final bout.
De worstelaars bereidden zich voor op hun laatste gevecht.