bargain
US /ˈbɑːr.ɡɪn/
UK /ˈbɑːr.ɡɪn/

1.
koopje, aanbieding
a thing bought or offered for sale much more cheaply than is usual or expected
:
•
The new car was a real bargain at that price.
De nieuwe auto was een echt koopje voor die prijs.
•
I got this dress for half price, it was a total bargain!
Ik kreeg deze jurk voor de helft van de prijs, het was een totale koopje!
2.
overeenkomst, afspraak
an agreement between two or more parties as to what each party will do for the other
:
•
They struck a bargain to share the profits equally.
Ze sloten een overeenkomst om de winst gelijk te verdelen.
•
It's part of the bargain that you help with the chores.
Het is onderdeel van de afspraak dat je helpt met de klusjes.
1.
onderhandelen, afdingen
negotiate the terms and conditions of a transaction
:
•
She tried to bargain with the vendor for a lower price.
Ze probeerde met de verkoper te onderhandelen over een lagere prijs.
•
You can always bargain for a better deal when buying in bulk.
Je kunt altijd onderhandelen voor een betere deal bij bulkaankopen.