covenant

US /ˈkʌv.ən.ənt/
UK /ˈkʌv.ən.ənt/
"covenant" picture
1.

verbond, overeenkomst

an agreement

:
•
The two parties signed a covenant to work together.
De twee partijen ondertekenden een verbond om samen te werken.
•
They entered into a solemn covenant.
Ze gingen een plechtig verbond aan.
:
agreementpacttreatyaccordbond
2.

verbond

(in biblical contexts) an agreement between God and his people, in which God makes promises to his people and, in return, expects faithfulness from them

:
•
The Old Testament describes God's covenant with Abraham.
Het Oude Testament beschrijft Gods verbond met Abraham.
•
The rainbow is a sign of God's covenant with Noah.
De regenboog is een teken van Gods verbond met Noach.
1.

verbintenis aangaan, overeenkomen

agree by lease, deed, or other legal contract

:
•
The landlord covenanted to maintain the property.
De verhuurder verbond zich ertoe het pand te onderhouden.
•
The parties covenanted to abide by the terms.
De partijen verbonden zich ertoe de voorwaarden na te leven.
:
agreecontractstipulatepledgepromise
:
the Ark of the Covenant