witness
US /ˈwɪt.nəs/
UK /ˈwɪt.nəs/

1.
getuige
a person who sees an event, typically a crime or accident, take place
:
•
The police are looking for a witness to the robbery.
De politie zoekt een getuige van de overval.
•
She was a key witness in the trial.
Zij was een belangrijke getuige in het proces.
2.
bewijs, getuigenis
evidence; proof
:
•
The ancient ruins stand as a witness to a lost civilization.
De oude ruïnes staan als een getuigenis van een verloren beschaving.
•
His success is a witness to his hard work.
Zijn succes is een bewijs van zijn harde werk.
1.
2.
getuigen van, aantonen
to show or give evidence of
:
•
His dedication to his work witnesses his strong character.
Zijn toewijding aan zijn werk getuigt van zijn sterke karakter.
•
The empty streets witnessed the city's fear.
De lege straten getuigden van de angst van de stad.