vessel

US /ˈves.əl/
UK /ˈves.əl/
"vessel" picture
1.

vaartuig, schip

a ship or large boat

:
The fishing vessel returned to port with a full catch.
Het vissersvaartuig keerde met een volle vangst terug naar de haven.
A large cargo vessel was seen on the horizon.
Een groot vrachtschip werd aan de horizon gezien.
2.

vat, houder

a hollow container, especially one used to hold liquids

:
The ancient clay vessel was used for storing grain.
Het oude kleien vat werd gebruikt voor het opslaan van graan.
Fill the vessel with water.
Vul het vat met water.
3.

vat, bloedvat

a tube or duct in the body, such as an artery or vein, that carries fluid

:
Blood flows through the body's intricate network of blood vessels.
Bloed stroomt door het ingewikkelde netwerk van bloedvaten van het lichaam.
The surgeon carefully repaired the damaged blood vessel.
De chirurg herstelde zorgvuldig het beschadigde bloedvat.