conduit
US /ˈkɑːn.duː.ɪt/
UK /ˈkɑːn.duː.ɪt/
1.
kanaal, leiding, buis
a channel for conveying water or other fluid
:
•
The old pipes served as a conduit for wastewater.
De oude leidingen dienden als een kanaal voor afvalwater.
•
A natural conduit carried the spring water to the village.
Een natuurlijke leiding voerde het bronwater naar het dorp.
2.
kanaal, tussenpersoon, medium
a person or organization that acts as a channel for the transmission of something
:
•
The organization served as a conduit for information between the two countries.
De organisatie diende als een kanaal voor informatie tussen de twee landen.
•
He became a conduit for the public's grievances to the government.
Hij werd een kanaal voor de grieven van het publiek naar de regering.