boat

US /boʊt/
UK /boʊt/
"boat" picture
1.

boot, vaartuig

a small vessel propelled on water by oars, sails, or an engine

:
We took a small boat out on the lake.
We namen een kleine boot mee het meer op.
The fishermen returned to shore in their fishing boat.
De vissers keerden terug naar de kust in hun vissersboot.
1.

varen, bootje varen

to travel by boat

:
We decided to boat across the lake to the island.
We besloten om met de boot over het meer naar het eiland te varen.
They often boat on the river during summer.
Ze varen vaak op de rivier in de zomer.