Engels-Nederlands Woordenboek

Betekenis van het woord tax in het Nederlands

Wat betekent tax in het Engels? Ontdek de betekenis, uitspraak en specifiek gebruik van dit woord met Lingoland

tax

US /tæks/
UK /tæks/
"tax" picture

Zelfstandig Naamwoord

1.

belasting

a compulsory contribution to state revenue, levied by the government on workers' income and business profits, or added to the cost of some goods, services, and transactions.

Voorbeeld:
•
The government increased the sales tax.
De overheid verhoogde de omzetbelasting.
•
You need to pay your income tax by April 15th.
Je moet je inkomstenbelasting vóór 15 april betalen.
Synoniem:
levydutytariffexcisetithe

Werkwoord

1.

belasten, belasting heffen op

impose a tax on (someone or something).

Voorbeeld:
•
The government plans to tax luxury goods.
De overheid is van plan luxe goederen te belasten.
•
His earnings are heavily taxed.
Zijn inkomsten worden zwaar belast.
Synoniem:
levychargeimposeassess
2.

belasten, uitputten

make heavy demands on (a person's or animal's abilities, resources, or energy).

Voorbeeld:
•
The long journey really taxed his strength.
De lange reis putte zijn krachten echt uit.
•
The constant pressure began to tax her mental health.
De constante druk begon haar mentale gezondheid te belasten.
Synoniem:
strainburdenstressovertaxexhaust
Leer dit woord op Lingoland
Gerelateerd Woord:
tax evasionincome taxtax havenroad taxtax accountingprogressive taxcapital gains tax