stay

US /steɪ/
UK /steɪ/
"stay" picture
1.

blijven, verblijven

remain in the same place or position

:
•
Please stay here until I return.
Blijf hier alstublieft totdat ik terugkom.
•
The dog will stay if you tell him to.
De hond zal blijven als je hem dat zegt.
:
remainabidelingertarrywait
2.

blijven, voortduren

continue in a specified state or condition

:
•
I hope you stay well.
Ik hoop dat je goed blijft.
•
The door wouldn't stay shut.
De deur wilde niet dicht blijven.
:
remaincontinueendurepersist
1.

verblijf, logeerpartij

a period of staying in a place

:
•
We had a pleasant stay at the hotel.
We hadden een aangenaam verblijf in het hotel.
•
Her stay in Paris lasted for two months.
Haar verblijf in Parijs duurde twee maanden.
:
visitsojournresidencestopover
:
stay onstay instay on top ofstay upstay awaystay outstay-at-home