speed

US /spiːd/
UK /spiːd/
"speed" picture
1.

snelheid

the rate at which someone or something is able to move or operate

:
The car reached a high speed on the highway.
De auto bereikte een hoge snelheid op de snelweg.
He works at a remarkable speed.
Hij werkt met een opmerkelijke snelheid.
2.

versnelling, gang

a gear on a bicycle or in a vehicle

:
Shift into a higher speed on the bike.
Schakel naar een hogere versnelling op de fiets.
The car has five forward speeds.
De auto heeft vijf voorwaartse versnellingen.
1.

snel, haasten

move quickly

:
The car began to speed down the road.
De auto begon de weg af te snelheid.
He sped through the finish line.
Hij snelde over de finishlijn.