sore

US /sɔːr/
UK /sɔːr/
"sore" picture
1.

pijnlijk, gevoelig

painful or aching, especially as a result of overuse or injury

:
My muscles are sore after the workout.
Mijn spieren zijn pijnlijk na de training.
I have a sore throat.
Ik heb een zere keel.
2.

geërgerd, gevoelig, verbitterd

feeling or showing resentment or anger, especially because of a perceived injustice

:
He's still sore about losing the game.
Hij is nog steeds geërgerd over het verliezen van de wedstrijd.
Don't mention it, he's a bit sore about it.
Noem het niet, hij is er een beetje gevoelig over.
1.

zweer, wond, koortslip

an injured or infected spot on the body

:
The cut on his arm turned into a painful sore.
De snee op zijn arm veranderde in een pijnlijke zweer.
She had a cold sore on her lip.
Ze had een koortslip op haar lip.