irritated
US /ˈɪr.ə.teɪ.t̬ɪd/
UK /ˈɪr.ə.teɪ.t̬ɪd/

1.
geïrriteerd, geërgerd
feeling or showing slight anger; annoyed.
:
•
She was irritated by his constant interruptions.
Ze was geïrriteerd door zijn constante onderbrekingen.
•
He gave an irritated sigh.
Hij slaakte een geïrriteerde zucht.
1.
geïrriteerd, geërgerd
past participle of irritate
:
•
The constant scratching had irritated his skin.
Het constante krabben had zijn huid geïrriteerd.
•
He felt irritated by the loud noise.
Hij voelde zich geïrriteerd door het luide geluid.