annoyed
US /əˈnɔɪd/
UK /əˈnɔɪd/

1.
geërgerd, geïrriteerd
slightly irritated or bothered
:
•
She was annoyed by the constant noise from her neighbors.
Ze was geërgerd door het constante lawaai van haar buren.
•
He looked annoyed when I interrupted him.
Hij keek geïrriteerd toen ik hem onderbrak.