blister
US /ˈblɪs.tɚ/
UK /ˈblɪs.tɚ/
1.
blaar
a small bubble on the skin filled with serum and caused by friction, burning, or other damage
:
•
The new shoes gave her a painful blister on her heel.
De nieuwe schoenen gaven haar een pijnlijke blaar op haar hiel.
•
He got a large blister on his hand from using the shovel.
Hij kreeg een grote blaar op zijn hand van het gebruik van de schop.
2.
blaar, bobbel
a raised area or spot on a surface, typically caused by a defect or damage
:
•
There was a small blister in the paintwork of the old car.
Er zat een kleine blaar in het lakwerk van de oude auto.
•
The heat caused the wallpaper to form blisters.
De hitte zorgde ervoor dat het behang blaren vormde.
1.
blaren, opblazen
form a blister or blisters on (the skin or another surface)
:
•
The hot sun began to blister his skin.
De hete zon begon zijn huid te blaren.
•
The paint on the old shed had started to blister and peel.
De verf op de oude schuur was begonnen te blaren en af te pellen.