slug

US /slʌɡ/
UK /slʌɡ/
"slug" picture
1.

naaktslak

a tough-skinned terrestrial gastropod mollusk that typically lacks a shell and can be a serious pest

:
•
The gardener found a large slug on his lettuce.
De tuinman vond een grote naaktslak op zijn sla.
•
Slugs are known to damage garden plants.
Naaktslakken staan erom bekend tuinplanten te beschadigen.
:
gastropodmollusk
2.

kogel, valse munt

a small, typically cylindrical, piece of metal

:
•
He loaded a lead slug into the shotgun.
Hij laadde een loden kogel in het jachtgeweer.
•
The machine only accepts coins, no slugs.
De machine accepteert alleen munten, geen valse munten.
:
bulletpellettoken
3.

slok, borrel

a strong alcoholic drink, especially whiskey or brandy

:
•
He took a large slug of whiskey to warm up.
Hij nam een grote slok whisky om op te warmen.
•
She poured herself a generous slug of brandy.
Ze schonk zichzelf een royale slok cognac in.
:
shotnipdram
4.

klap, stoot

a hard blow, typically with the fist

:
•
He delivered a powerful slug to his opponent's jaw.
Hij gaf een krachtige klap op de kaak van zijn tegenstander.
•
The boxer landed a solid slug to the body.
De bokser gaf een stevige stoot op het lichaam.
:
punchblowhit
1.

slaan, stompen

to hit (someone or something) hard

:
•
He slugged the ball over the fence.
Hij sloeg de bal over het hek.
•
The boxer slugged his opponent in the face.
De bokser sloeg zijn tegenstander in het gezicht.
:
hitpunchstrikeclout