shoot off
US /ʃuːt ɔf/
UK /ʃuːt ɔf/

1.
ervandoor gaan, wegschieten
to leave a place quickly or suddenly
:
•
I need to shoot off now, I'm already late.
Ik moet nu ervandoor gaan, ik ben al te laat.
•
He just arrived and then had to shoot off to another meeting.
Hij kwam net aan en moest toen ervandoor gaan naar een andere vergadering.