shade
US /ʃeɪd/
UK /ʃeɪd/
1.
schaduw
a slight darkness caused by something blocking the direct light from the sun or a light source
:
•
We sat in the shade of a large tree.
We zaten in de schaduw van een grote boom.
•
The blinds provide good shade from the sun.
De jaloezieën bieden goede schaduw tegen de zon.
2.
tint, nuance
a particular type of a color, or a small difference in a color
:
•
The walls were painted in a pale blue shade.
De muren waren geverfd in een lichtblauwe tint.
•
There are many different shades of green in nature.
Er zijn veel verschillende tinten groen in de natuur.
3.
gordijn, kap, zonnescherm
a device used to protect something from light or heat
:
•
She pulled down the window shade to block the sun.
Ze trok het raamgordijn naar beneden om de zon te blokkeren.
•
The lamp has a beautiful fabric shade.
De lamp heeft een prachtige stoffen kap.
1.
schaduwen, afschermen
to cover or screen from direct light
:
•
She shaded her eyes with her hand to see better.
Ze schermde haar ogen af met haar hand om beter te kunnen zien.
•
The trees shade the house from the afternoon sun.
De bomen schermen het huis af van de middagzon.
2.
nuanceren, schaduwen
to represent or show slight differences in color or tone
:
•
The artist carefully shaded the drawing to create depth.
De kunstenaar schaduwde de tekening zorgvuldig om diepte te creëren.
•
You can shade the colors from light to dark.
Je kunt de kleuren van licht naar donker nuanceren.