tone
US /toʊn/
UK /toʊn/

1.
toon, klank
a musical or vocal sound with reference to its pitch, quality, and strength
:
•
The singer's voice had a beautiful, clear tone.
De stem van de zanger had een mooie, heldere toon.
•
He adjusted the guitar's tone to make it sound warmer.
Hij paste de toon van de gitaar aan om het warmer te laten klinken.
2.
toon, sfeer, karakter
the general character or attitude of a place, piece of writing, situation, etc.
:
•
The article had a serious and informative tone.
Het artikel had een serieuze en informatieve toon.
•
The meeting's tone was very positive and productive.
De toon van de vergadering was zeer positief en productief.
1.
een toon geven, temperen, aanpassen
to give a particular character or quality to something
:
•
The director managed to tone the film with a sense of mystery.
De regisseur slaagde erin de film een mysterieus karakter te geven.
•
She tried to tone down her excitement.
Ze probeerde haar opwinding te temperen.