shadow

US /ˈʃæd.oʊ/
UK /ˈʃæd.oʊ/
"shadow" picture
1.

schaduw

a dark area or shape produced by a body coming between rays of light and a surface.

:
The tree cast a long shadow on the grass.
De boom wierp een lange schaduw op het gras.
He saw his own shadow in the dim light.
Hij zag zijn eigen schaduw in het schemerlicht.
2.

schaduw, schim

a person or thing that is a weak or inferior version of something else.

:
The new movie is just a shadow of the original.
De nieuwe film is slechts een schaduw van het origineel.
He was a mere shadow of his former self after the illness.
Hij was na de ziekte nog maar een schaduw van zijn vroegere zelf.
1.

schaduwen, volgen

follow and observe (someone) closely and secretly.

:
The detective decided to shadow the suspect.
De detective besloot de verdachte te schaduwen.
She felt like someone was shadowing her every move.
Ze had het gevoel dat iemand haar elke beweging schaduwde.