settled
US /ˈset̬.əld/
UK /ˈset̬.əld/
1.
gevestigd, beslecht, stabiel
having been established or decided firmly and permanently
:
•
The dispute was finally settled after months of negotiations.
Het geschil werd uiteindelijk beslecht na maanden van onderhandelingen.
•
They live a very settled life in the countryside.
Ze leiden een zeer gevestigd leven op het platteland.
2.
gesetteld, op haar gemak, rustig
comfortable and calm after a period of change or difficulty
:
•
After moving, it took a while for the family to feel settled.
Na de verhuizing duurde het even voordat het gezin zich gesetteld voelde.
•
She felt more settled once she found a new job.
Ze voelde zich meer op haar gemak toen ze een nieuwe baan vond.
1.
vestigde, vereffende, beslechtte
past tense and past participle of settle
:
•
They settled in a new city after the war.
Ze vestigden zich in een nieuwe stad na de oorlog.
•
The company settled the debt with a single payment.
Het bedrijf vereffende de schuld met één betaling.