seasonal
US /ˈsiː.zən.əl/
UK /ˈsiː.zən.əl/
1.
seizoensgebonden
relating to or characteristic of a particular season of the year
:
•
The store offers a variety of seasonal fruits and vegetables.
De winkel biedt een verscheidenheid aan seizoensgebonden groenten en fruit.
•
Seasonal allergies often flare up in the spring.
Seizoensgebonden allergieën steken vaak de kop op in de lente.
2.
seizoensgebonden, afhankelijk van het seizoen
dependent on or varying with the season of the year
:
•
Many businesses experience seasonal fluctuations in sales.
Veel bedrijven ervaren seizoensgebonden schommelingen in de verkoop.
•
The demand for ice cream is highly seasonal.
De vraag naar ijs is sterk seizoensgebonden.