spice
US /spaɪs/
UK /spaɪs/
1.
kruid, specerij
an aromatic or pungent vegetable substance used to flavor food, e.g., cloves, pepper, or cumin.
:
•
Add a pinch of your favorite spice to the soup.
Voeg een snufje van je favoriete kruid toe aan de soep.
•
Cinnamon is a common spice used in baking.
Kaneel is een veelvoorkomend kruid dat in gebak wordt gebruikt.
2.
pit, spanning
something that adds interest or excitement to life
:
•
Variety is the spice of life.
Variatie is de kruid van het leven.
•
A little bit of danger adds spice to the adventure.
Een beetje gevaar voegt pit toe aan het avontuur.
1.
kruiden, op smaak brengen
to add spice to food or drink
:
•
She decided to spice the curry with extra chili.
Ze besloot de curry te kruiden met extra chili.
•
You can spice up your hot chocolate with a dash of cinnamon.
Je kunt je warme chocolademelk op smaak brengen met een snufje kaneel.
2.
opvrolijken, spannender maken
to make something more interesting or exciting
:
•
We need to spice up our marketing campaign.
We moeten onze marketingcampagne opvrolijken.
•
Adding a new challenge will spice up the game.
Het toevoegen van een nieuwe uitdaging zal het spel spannender maken.