total

US /ˈtoʊ.t̬əl/
UK /ˈtoʊ.t̬əl/
"total" picture
1.

totaal, som

the whole number or amount of something

:
•
The total cost of the trip was $500.
De totale kosten van de reis waren $500.
•
What's the total of these numbers?
Wat is het totaal van deze getallen?
:
sumaggregatewholeentirety
1.

totaal, geheel, volledig

comprising the whole number or amount

:
•
The total number of participants was 100.
Het totale aantal deelnemers was 100.
•
We need a total solution to this problem.
We hebben een totale oplossing voor dit probleem nodig.
:
completeentirewholefullabsolute
2.

totaal, volledig, absoluut

absolute; complete

:
•
It was a total disaster.
Het was een totale ramp.
•
He is a total stranger to me.
Hij is een complete vreemdeling voor mij.
:
absolutecompleteuttersheeroutright
1.

bedragen, optellen tot

amount to a particular number or amount

:
•
The expenses totalled over $1000.
De uitgaven bedroegen meer dan $1000.
•
The votes totalled 500 for the winning candidate.
De stemmen bedroegen 500 voor de winnende kandidaat.
:
amount toadd up tocome tosum to
:
totallytotal quality management