rule

US /ruːl/
UK /ruːl/
"rule" picture
1.

regel, voorschrift

a statement of what may, must, or must not be done in a situation

:
•
The first rule of the club is to always be on time.
De eerste regel van de club is om altijd op tijd te zijn.
•
You must follow the safety rules.
Je moet de veiligheidsregels volgen.
:
regulationguidelineprinciplepreceptstatute
2.

heerschappij, bewind

the exercise of ultimate power or authority over an area or group of people

:
•
The country was under military rule for many years.
Het land stond vele jaren onder militair bewind.
•
The king's rule was just and fair.
De heerschappij van de koning was rechtvaardig en eerlijk.
:
governancereignswaycontrolauthority
1.

regeren, heersen

exercise ultimate power or authority over (an area or group of people)

:
•
The queen will rule the kingdom for many years.
De koningin zal het koninkrijk vele jaren regeren.
•
He was born to rule.
Hij is geboren om te regeren.
:
governreigncommandcontroldominate
2.

beheersen, domineren

have a dominating influence over

:
•
Emotions often rule his decisions.
Emoties bepalen vaak zijn beslissingen.
•
Fear should not rule your life.
Angst mag je leven niet beheersen.
:
dominatecontrolinfluenceguidedictate
:
rulingrule inas a rulerule bookrule outgolden ruleslide rule