ruling
US /ˈruː.lɪŋ/
UK /ˈruː.lɪŋ/

1.
regerend, heersend
exercising control or authority; governing
:
•
The ruling party faced strong opposition.
De regerende partij stond tegenover sterke oppositie.
•
The queen has been ruling for over fifty years.
De koningin regeert al meer dan vijftig jaar.