royal

US /ˈrɔɪ.əl/
UK /ˈrɔɪ.əl/
"royal" picture
1.

koninklijk

of or relating to a king or queen or members of their family

:
•
The royal family attended the ceremony.
De koninklijke familie woonde de ceremonie bij.
•
She received a royal invitation.
Ze ontving een koninklijke uitnodiging.
:
regalmonarchicalsovereign
2.

koninklijk, magnifiek, groots

of a quality or size suitable for a king or queen; magnificent

:
•
They gave us a royal welcome.
Ze gaven ons een koninklijk welkom.
•
The feast was a truly royal affair.
Het feest was een waarlijk koninklijke aangelegenheid.
:
magnificentsplendidgrandmajesticstately
1.

koninklijke, lid van de koninklijke familie

a member of a royal family

:
•
The royals greeted the crowd from the balcony.
De koninklijken begroetten de menigte vanaf het balkon.
•
She dreams of marrying a royal.
Ze droomt ervan om met een koninklijke te trouwen.
:
monarchprinceprincesskingqueen
:
royal antelope