queen
US /kwiːn/
UK /kwiːn/
1.
koningin
the female ruler of an independent state, typically one who inherits the position by right of birth and holds it for life
:
•
The Queen delivered her annual Christmas message.
De koningin hield haar jaarlijkse kersttoespraak.
•
She was crowned Queen at a young age.
Ze werd op jonge leeftijd tot koningin gekroond.
:
2.
koningin, dame (schaakstuk)
the most powerful chess piece, able to move any number of squares in any direction
:
•
He moved his queen to capture the opponent's rook.
Hij verplaatste zijn koningin om de toren van de tegenstander te slaan.
•
Losing your queen early in the game can be a major setback.
Het vroeg verliezen van je koningin in het spel kan een grote tegenslag zijn.
1.
tot koningin maken, kronen
to make (a woman) a queen
:
•
The people hoped to queen their beloved princess soon.
Het volk hoopte hun geliefde prinses snel tot koningin te maken.
•
They plan to queen her after the current monarch abdicates.
Ze zijn van plan haar te kronen nadat de huidige monarch aftreedt.