roof
US /ruːf/
UK /ruːf/

1.
dak
the structure forming the upper covering of a building or vehicle
:
•
The heavy snow caused the roof to collapse.
De zware sneeuwval zorgde ervoor dat het dak instortte.
•
We need to repair the leaky roof before the next rain.
We moeten het lekkende dak repareren voor de volgende regen.
1.
bedekken met een dak, daken
to provide a building or vehicle with a roof
:
•
They plan to roof the new extension next week.
Ze zijn van plan de nieuwe aanbouw volgende week te bedekken.
•
The workers are busy roofing the entire building.
De arbeiders zijn druk bezig met het bedekken van het hele gebouw.